“Wij zamelen hier aan de rand van de stad oude metalen en autowrakken in, zorgen ervoor dat oliën en schadelijke stoffen eruit worden gehaald en voeren dan alles af per schip om het te laten vermalen zodat het vervolgens opnieuw gebruikt kan worden.”
Alphonse Stevens (50) leidt als telg van de derde generatie het bedrijf. Het werd bijna letterlijk vanuit het niets opgebouwd. “Mijn grootvader Victor en zijn echtgenote Elisabeth waren fruitboeren in het Limburgse Diepenbeek, maar door de Tweede Wereldoorlog hadden ze het moeilijk om hun activiteit draaiende te houden. Ze besloten daarop om have en goed te verlaten en naar het Brusselse te trekken in de hoop op een betere toekomst.”
Het echtpaar Stevens vindt een huisje in Molenbeek. Door wat toeval komen ze er in contact met ijzerhandelaar De Knop, die hen een stootkar uitleent. Daarmee kunnen ze in de stad oud ijzer ophalen en bij hem inleveren.
In 1941 beslissen ze vervolgens om voor eigen rekening te werken. Het is labeur, maar het lukt.
Doorzetter
Drie jaar later slaat het noodlot echter toe. Op Bevrijdingsdag 1944 wordt grootvader tijdens de aftocht van de Duitsers doodgeschoten. Grootmoeder blijft achter met vier kinderen. Ze is zelfs in verwachting van een vijfde. Maar ze zet door.
Het zal niet de enige keer zijn dat Elisabeth tegenslagen te verwerken krijgt en toch doorzet. Zo ziet ze hoe hun afnemer Frans Verken naar de rand van het bankroet wordt gedreven. Ze besluit hem financieel te helpen en neemt zijn zaak aan het Vergotedok over. We schrijven 1956. “Onze familie ging er toen al vanuit dat voor een recuperatiehandel een ligging aan het water en een afvoer per schip een troef kon worden”, zegt Alphonse. “Er was toen nog lang geen sprake van de noodzaak van een CO2-reductie, maar het was in elk geval visionair.”
Elisabeth slaat er zich als ‘Veuve Stevens’ door met haar drie zonen en twee dochters. Ze wil het bedrijf verdelen onder de drie mannelijke afstammelingen, maar ook hier slaat het noodlot toe. Een zoon verongelukt, de andere sterft aan een slepende ziekte. Alles komt daardoor in handen van de overblijvende zoon Alphonse, de vader van de huidige zaakvoerder.
“Mijn vader heeft het bedrijf nadien sterk uitgebreid”, zegt hij. “Dat kwam mee dankzij onze opstelling. Na de oorlog waren we te klein om mee te doen met het verhandelen van het oorlogsschroot. We bleven daarom focussen op andere reststromen, waarin minder concurrentie was. En toen het verbod om oude metalen naar Duitsland te exporteren werd opgeheven, konden we daar sterk op inspelen.”
Droom
“Zelf ben ik op mijn negentiende in het bedrijf gekomen”, zegt de huidige zaakvoerder, die in Molenbeek opgroeide en nu in Meise woont. “Na het secundair onderwijs heb ik eerst nog een jaar mogen tennissen.”
“We waren met vier thuis: mijn drie zussen en ik. Zij zaten aanvankelijk ook in het bedrijf, maar kozen uiteindelijk voor een andere toekomst. Ik doe dit graag en met passie.”
Zelf heeft Alphonse drie kinderen. “Het zou een droom zijn als de zaak in de familie kan blijven, maar ik push hen niet. Ze moeten dit zelf graag willen doen. En ze mogen nooit vergeten vanwaar we komen.”
Ideale ligging
De ligging van zijn bedrijf aan het Vergotedok noemt Stevens intussen ideaal. “Dit is de laatste plaats waar schepen kunnen draaien. Anders moeten ze eerst volledig Brussel doorvaren. Ze komen hier bij de buren zand- en bouwmaterialen leveren en nemen vervolgens het metaal mee dat we hier hebben samengeperst om het naar onze shredder in de kolenhaven in Genk te voeren of naar de staalverwerkende industrie. Daar verwerken we het verder en vervolgens leveren we aan afnemers in de hele wereld. Afhankelijk van het type metaal zijn er andere klanten.”
Stevens: “We zitten hier ook echt aan de rand van de stad. Brusselaars die materiaal willen afvoeren, zijn heel snel bij ons. Want mensen vergeten soms dat materiaal niet alleen naar de stad wordt gebracht, maar dat het er ook weer uitmoet. En dan is het handig als dat over een korte afstand kan. Zowel professionelen als particulieren kunnen bij ons terecht met hun oude metalen of autowrakken.”
Stevens kopieerde de aanpak overigens al in Charleroi, Maastricht en Genk.
Ook daar heeft hij een recyclage- en depollutiecentrum aan het water. Daarnaast heeft het een centrum voor non-ferrometalen in Willebroek en een joint venture in Lier.
Toch heeft Stevens enkele kopzorgen. Een ervan is de regelgeving. “Onze materie is grotendeels gewestelijk geregeld. Dat maakt dat we andere normen kunnen hebben in Brussel, Wallonië en Vlaanderen. We hebben meer juristen nodig om te weten hoe alles in mekaar zit.”
Dit neemt niet weg dat Stevens wil voortborduren op zijn huidige activiteiten. “Vroeger lag de nadruk vooral op de verwerking van oud ijzer. Vandaag ontvangen we steeds meer afgedankte elektronische toestellen, waarbij we ook hier eerst de schadelijke stoffen verwijderen en ze zo zuiver mogelijk verder sorteren om ze vervolgens via het water af te voeren.” Waarmee het bedrijf zijn missie als duurzaam en circulair bedrijf voortzet.